
Twee soorten antilichaamresponsen zijn aantoonbaar tijdens een infectie met CoV-2-SARS en deze reacties vertellen zeer verschillende verhalen die kunnen wijzen op manieren om de inspanningen op het gebied van de volksgezondheid tegen de ziekte te verbeteren.
Antilichamen tegen het receptorbindende domein van SARS-CoV-2-spike-eiwit (S-RBD) worden verondersteld virale infectie te neutraliseren, terwijl antilichamen tegen het kerneiwit (N-eiwit) van SARS- CoV-2 kan vaak alleen wijzen op blootstelling aan het virus, niet op bescherming tegen herinfectie.
De resultaten benadrukken de resultaten van een kwantitatieve enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA) met behulp van het SARS-CoV-2 S-RBD en SARS-CoV-2 N eiwit voor de detectie van circulerende antilichamen in 138 serumreeksen monsters van bevestigde COVID-19 gehospitaliseerde patiënten en 464 gezonde niet-COVID-19 serummonsters die zijn verzameld tussen juni 2017 en juni 2020.
De resultaten toonden aan dat 3% van de niet-COVID-19 gezonde monsters die tijdens de pandemie in Houston werden verzameld, positief waren voor Eiwit N-antilichaam, maar slechts 1,6% daarvan was positief voor S-RBD-antilichaam. Van de monsters die het S-RBD antilichaam bevatten, had 86% een neutraliserend vermogen - wat betekent dat ze herinfectie door COVID-19 konden voorkomen, maar slechts 74% van de monsters die proteïne N bevatten had een neutraliserend vermogen. Wanneer positief voor beide, waren 96,5% neutraliserend.
Deze resultaten suggereren dat de detectie van eiwit N-bindende antilichamen niet altijd correleert met de aanwezigheid van S-RBD neutraliserende antilichamen, en dat de aanwezigheid van S-RBD de beste indicator is voor een mogelijke bescherming tegen herinfectie.
Op dit moment bevestigen sommige commercieel beschikbare serologische tests alleen de aanwezigheid van antilichamen tegen proteïne N, en meer dan 200 commerciële en ziekenhuislaboratoria maken momenteel gebruik van deze tests. Hoewel deze tests wijzen op blootstelling aan het virus, lijken ze niet te wijzen op immuniteit voor herinfectie. Deze resultaten wijzen opnieuw op de noodzaak van voorlichting over wat een resultaat van een antilichaamtest voor elke patiënt betekent, en dat de inspanningen op het gebied van de volksgezondheid zich moeten richten op manieren om patiënten aan te moedigen voorzorgsmaatregelen te blijven nemen, zelfs in de aanwezigheid van antilichamen tegen proteïne N.